Ook Hilversum herdacht op 4 mei alle Nederlandse oorlogsslachtoffers sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Dat gebeurde met een indrukwekkende 11e Bill Minco-lezing in Theater Gooiland, een stille tocht en de herdenkingsceremonie met taptoe en 2 minuten stilte in het Rosarium.
In een tot de nok gevuld Theater Gooiland hield burgemeester Gerhard van den Top zijn toespraak, waarin hij betoogde dat ‘goed en fout’ tijdens de bezetting soms door elkaar heen liepen. Hij stond stil bij ambtelijk verzet onder ‘ons nazi gezinde gemeentebestuur’. Zelfs NSB-burgemeester jonkheer Von Bönninghausen zou weleens een oogje hebben dichtgeknepen.
Voorzitter van de Joodse Gemeente Hilversum Gerard Klein sprak over ‘leven met de oorlog’ en het enorm belang van ‘nooit vergeten’: “Bij iedere ontmoeting, onbewust is er altijd de gedachte: betrouwbaar, kan je daar onderduiken?” Inspelend op de actualiteit waarschuwde Klein, zijn voorbeeld Bill Minco citerend: ‘Beginnen ze nou weer? Blijf waakzaam jongen, anders is het allemaal voor niets geweest.’
Violiste Noa Wildschut en pianist Yoram Ish-Hurwitz van het Radio Filharmonisch Orkest speelden muziek van Bach, Tchaikovsky and Bloch. De laatste componist was joods en leed de laatste jaren van zijn leven aan depressie, vanwege de Sjoah. De Rus Tchaikovsky maakt de oorlog niet mee. Als homoseksueel had hij een nazi-bezetting waarschijnlijk ook niet overleefd.
Aansluitend was stille tocht naar het verzetsmonument in het Rosarium aan Bergweg, waar even voor 20.00 uur muziekgezelschap Excelsior het taptoe-signaal gaf. Om stipt acht uur viel Hilversum twee minuten stil. De herdenking werd afgesloten met het volkslied, een toespraak van de burgemeester, inbreng van de kindergemeenteraad en een gedicht voorgedragen door stadsdichter Charlotte de Raad.
De Bill Minco-lezing staat hieronder afgedrukt. Minco (Almelo 1922-Amersfoort 2006) was verzetsstrijder tijdens de oorlog. Als scholier van joodse afkomst werd hij in 1941 op 18-jarige leeftijd gearresteerd, wegens verzetsactiviteiten tegen de Duitse bezetter. Met zeventien anderen werd Sebil ‘Bill’ Minco ter dood veroordeeld. Zij waren De achttien dooden in het gedicht van Jan Campert. Minco’s straf werd echter omgezet naar levenslang, omdat hij nog minderjarig was. Hij overleefde de concentratiekampen Mauthausen, Auschwitz en Dachau. Na de oorlog schreef hij het boek Koude Voeten over zijn tijd in de kampen en zette zich in voor het herdenken van oorlog en verzet. In Hilversum werd Bill Minco bekend als eigenaar van beddenzaak Morpheus en als VVD-gemeenteraadslid (1957-1982). Ook was hij vier haar lang wethouder, verantwoordelijk voor onder meer zwembad Lieberg en de Expohal
11e Bill Minco-lezing
4 mei 2023
Door Gerard Klein, voorzitter Joodse gemeente
Leven met oorlog
Voor u staat een dankbare en gelukkige Jood. Wat heb ik ontzettend veel geluk gehad. Ons gezin, mijn vader, mijn moeder, mijn broer, mijn zusje … we zaten ondergedoken op verschillende plekken, we hebben het alle vijf overleefd. Dat voelt nog elke dag als een godswonder. Maar vaak heb ik het erg moeilijk als ik mijn goede Joodse vrienden spreek en omdat ik hun geschiedenis ken. Die van de concentratiekampen, hoe ze alleen terugkwamen, vele onderduikadressen. Grootouders, ouders, broertjes, zusjes, hele families, allemaal vermoord, vergast.
Ik ben Gerard Klein, geboren op 2 mei 1936 in Wenen. Bijna al onze familieleden en vrienden verlieten Oostenrijk zo snel mogelijk na de Anschluss in 1938, toen de nazi’s feestelijk werden binnengehaald. Mijn ouders, mijn drie jaar oudere broer en ik waren in 1939 nog altijd in Wenen. Mijn vader mocht uiteraard zijn beroep van tandarts niet meer uitoefenen. Wel moest hij tijdens de Kristallnacht met een tandenborstel de straat vegen.
Mijn vaders oudste broer bevond zich al vanaf 1938 in New York en hij zou ervoor zorgen dat ons gezin een Amerikaans inreisvisum zou krijgen. Dat kwam maar niet. Achteraf werd bekend dat de Amerikaanse overheid een stop, of minimaal een zware vertraging, had gezet op het verstrekken van visa aan Europese Joden. Mijn moeder kreeg in 1919 als dertienjarig meisje een uitnodiging om in het neutrale Nederland aan te sterken na de ontberingen van de Eerste Wereldoorlog. Ze kwam terecht bij de familie Oostra in Amsterdam, die erg goed was voor haar. De relatie met Oostra bleef ook na haar terugkeer in Wenen hecht; onderling werd druk gecorrespondeerd.
Toen wij ons in 1939 nog steeds in Wenen bevonden, schreef Oostra dat het levensgevaarlijk was om daar nog langer te blijven. Hij voegde daaraan toe dat we ook in Nederland op onze Amerikaanse visa konden wachten. Mijn ouders deden hun uiterste best om het Duitse gezag zover te krijgen dat we vanuit Wenen naar Nederland mochten vertrekken. Het leek een onmogelijke opgave dit voor elkaar te krijgen, maar uiteindelijk lukte het toch. We moesten ons totale hebben en houden achterlaten en verlieten ons geboorteland met alleen wat handbagage.
Aangekomen in Nederland brachten de Oostra’s ons onder bij een familie op de Trompenbergerweg in Hilversum. Daarna verhuisden we naar de Beijerincklaan 14, nog steeds wachtend en hopend op de visa.
Intussen maakte iedereen zich grote zorgen over de Duitse opmars in Polen. Mijn ouders hoopten uiteraard op een spoedige overtocht naar Amerika, maar waren wel erg geschrokken van het nieuws dat het Nederlandse schip Simon Bolivar, dat in november 1939 vanuit Amsterdam op weg was naar Oost-Indië, in Het Kanaal op een Duitse mijn was gelopen. De scheepsramp maakte een groot aantal slachtoffers. Mijn ouders liepen elke dag naar de Groest, waar aan de buitenmuur van het pand van De Gooi- en Eemlander een kastje hing met daarin de laatste berichten over de oorlog.
Op 12 maart 1940 kwam eindelijk het bericht dat onze visa er waren. Mijn vader haalde ze op, liet de paspoorten stempelen, en begaf zich naar het kantoor van de Holland-Amerika Lijn om de mogelijkheden voor de overtocht te bespreken. Op 27 april was nog plaats op de Volendam, met als vertrekplaats Antwerpen, en op 11 mei vertrok de Veendam uit Rotterdam. Mijn ouders kozen voor de laatste optie. Door de inval van de Duitsers op 10 mei konden wij Nederland niet meer uit.
Tijdens zijn onderduik in de oorlogsjaren hield mijn vader op kleine stukjes papier een uitgebreid dagboek bij. Graag citeer ik uit zijn dagboek zijn aantekeningen bij donderdag 9 en vrijdag 10 mei 1940. Ik heb ze vertaald uit het Duits dat in Wenen werd gesproken: ‘De 9e hebben wij vast gereserveerd om van al onze vrienden afscheid te nemen met ‘café und kuchen’ in café Gooiland.’ Dit is dezelfde plaats als waar we nu deze herdenking houden. Mijn ouders waren hier die dag om te vieren dat ze hun vrijheid tegemoet gingen.
Ik ga door met het citaat: ‘We hebben een prachtige avond, heel vrolijk doorgebracht. Daarna nog koffie gedronken thuis bij de familie Kohn, uitgever. We beloofden Amerikaanse boeken op te sturen die hier konden worden uitgegeven. Om 02.00 uur ’s nachts kwamen we thuis en zagen onze zonen in diepe slaap. Vrijdagochtend 10 mei werden we gewekt door de heer en mw. Gottschalk, goede vrienden. Ze zagen er heel geschrokken uit en schreeuwden naar ons dat Hitler Nederland was binnengevallen en dat wij niet meer weg konden. Door onze heerlijke laatste avond in Gooiland hebben wij de grote aantallen Duitse bommenwerpers niet gehoord die naar de kust vlogen. Ze vertelden ons dat de staat van beleg in Holland was afgeroepen en dat het opperbevel de troepen had opgeroepen zich tot het uiterste te verdedigen, en dat wij sinds 02:30 u ’s ochtends met Duitslands in oorlog waren, nog altijd geloofde ik niet dat we niet weg konden. Nu kon iedereen zien dat Hitler’s beloften voor waarden hadden. Nog op de 8e mei had de Nederlandse ambassade in de Wilhelmstrasse in Berlijn de verzekering gekregen dat Nederland niet zou worden aangevallen.’ Einde citaat
Mijn vader werd met alle Duitssprekenden in Hilversum, waaronder een groot aantal vluchtelingen en ook NSB’ers, opgesloten. Een bizarre traumatische ervaring. Na de capitulatie kwam hij weer thuis. We verhuisden vervolgens eerst naar de Snelliuslaan 31 en later naar de Borneolaan 36. Daar bleven we tot juni 1942. Mijn vader kocht wat lichte tandartsapparatuur en heeft daarmee in die tijd vele lotgenoten kunnen behandelen. Mijn broer en ik speelden vaak op straat, ook als zich daar Duitse militairen bevonden. Wij speelden ongetwijfeld ook op straat op die ijskoude 7 januari 1941.
Die dag, om 11:00 uur ’s ochtends, in Rotterdam, werd Bill Minco tijdens de Duitse les van school gehaald. U kent vast zijn ongelooflijke geschiedenis: ter dood veroordeeld, begenadigd tot levenslang en daarna eenzame opsluiting in het Oranjehotel in Scheveningen. Bill Minco overleefde de concentratiekampen Mauthausen, Auschwitz en Dachau, en werd later een succesvol ondernemer en politicus in Hilversum. In zijn naam mag ik vandaag deze lezing verzorgen, die sinds 2011 in Hilversum wordt gehouden.
Het thema van de herdenking dit jaar is ‘Leven met oorlog’. De stad Hilversum had tijdens de oorlog een zeer rabiate NSB-burgemeester, die al ver voordat in Nederland de Jodenvervolging werd doorgevoerd Hilversum zo snel en effectief mogelijk Judenrein wilde maken. Van de 2.400 Joden die Hilversum aan het begin van de oorlog telde, waren na vijf jaar vervolging nog slechts 200 in leven. Meer dan 90 procent van hen werd via Westerbork weggevoerd naar verschillende vernietigingskampen. Bijna niemand overleefde het.
In december 1941 werd, veel te vroeg, mijn zusje Esther geboren. Mijn moeder moest haar in het ziekenhuis achterlaten in een couveuse. We hebben haar pas na afloop van de oorlog weer teruggevonden.
In april 1942 ontvingen wij van het Hilversumse college van burgemeester en wethouders de opdracht naar Amsterdam te gaan en daar te blijven. Hier werd de eerste uitvoering gegeven aan het besluit van de Wannseeconferentie. Joden dienden geconcentreerd te worden in een soort getto waarvandaan eenvoudig de doorvoer kon worden geregeld.
Zo kwamen we bij de familie Cohen-de Lara aan de Deurloostraat 54 in Amsterdam. Ook een Joods gezin, waar we het bijzonder goed hadden en waarmee we tot op heden als familie verbonden zijn.
Op 2 mei 1942 werd ik zes en als verjaardagscadeau kreeg ik een Davidsster. Ik was er trots op. Vanaf hun zesde moesten Joden deze ster verplicht dragen. Als onschuldig zesjarig jongetje realiseerde ik mij niet hoe cynisch en wrang dat cadeau was.
Op een dag kregen we bericht dat we ons moesten melden in de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam. Mevrouw De Lara, die belangrijke contacten had in het verzet, ried ons ten zeerste af daaraan gehoor te geven. Maar hoeveel Joden hebben in die tijd een soortgelijk advies gekregen? Bijna iedereen deed wat men meende wat gedaan moest worden; het resultaat daarvan kent u allen.
Op een avond hoorden wij soldaten binnenkomen die met hun zware laarzen de trap opliepen. Wij verbleven op de derde etage. Mevrouw De Lara reageerde direct en met bovenmenselijke reuzenkracht verstopte zij mijn vader snel achter een grote, zware kast. Mijn moeder kroop snel in bed, samen met mijn broer en mij. Wij deden alsof we ziek waren. De soldaten vroegen mijn moeder waar haar man was. Ze antwoordde dat ze dat niet wist. Het is ongelooflijk dat ze mijn vader niet hebben gevonden. Nog steeds een angstige herinnering.
Niet lang daarna maakte mijn moeder mij op een nacht wakker. Aan de deur droeg ze me over aan een onbekende man waarvan het gezicht was bedekt door een bivakmuts. Mijn moeder wist niet wie hij was en wat er met mij ging gebeuren. Ditzelfde herhaalde zich een paar dagen later met mijn broer. Later, toen ikzelf kinderen had, besefte ik pas wat dit voor mijn ouders moet hebben betekend.
Per fiets werd ik naar een Amsterdamse haven gereden. Ik werd in een bootje gelegd en kreeg een dekzeil over me heen. Ik moest stil zijn. ’s Avonds voeren we naar Lemmer. Een man zette me achter op een fiets en na een urenlange tocht arriveerden we in Bolsward. Ik kwam terecht bij de familie Vos aan de Cnossenlaan 15. Philippus en Jeltje Vos hadden twee kinderen, Jelle van zestien en Wiesje van vijf.
Vader Vos was metselaar en het gezin woonde in een klein huis waarin eigenlijk geen plaats was voor een derde kind. Het was een vrome familie, die mij vanuit hun rotsvaste christelijk geloof en uit barmhartigheid in huis nam. Het verbergen van een Joods kind was levensgevaarlijk: verraad lag op de loer. Ondanks mijn jonge leeftijd was ik me ervan bewust dat er altijd gevaar dreigde. Niettegenstaande de soms barre omstandigheden heb ik er twee-en-een-half jaar een goede tijd gehad. Ze behandelden mij alsof ik hun eigen kind was.
Ik heb ongelooflijk veel geluk gehad dat deze familie mij opnam in hun huis, waar elke ochtend op het orgel psalmen werden gespeeld. Na de oorlog wilde mijn familie hen eren met een Yad Vashem-onderscheiding, maar daar wilden ze niets van weten. Ze hadden hun vanzelfsprekende plicht gedaan. Maar voor ons waren en zijn het helden!
In Bolsward heette ik Geert Vos, zogenaamd een neefje uit Rotterdam. Het huis daar was platgebombardeerd. Aanvankelijk speelde ik nog op straat met vriendjes en ik ging naar school. Na een tijdje werd dit te gevaarlijk en moest ik uit het zicht blijven. De familie Vos vertelde aan mensen die vroegen waar ik was dat hun neefje terug was naar Rotterdam. Meester Attema, een betrouwbare onderwijzer en vriend, kwam af en toe op het zoldertje om mij les te geven. Wat waren dit geweldige, moedige mensen.
Op 10 april 1945 werd Bolsward bevrijd door de Canadezen. Dat was een ongelooflijke gebeurtenis. Ik heb onvergetelijke herinneringen aan de tanks, met daarop lachende Canadese militairen die strooiden met chocola en sigaretten.
Toen kwamen de verlossende berichten: mijn vader en moeder hadden samen ondergedoken gezeten op drie adressen in Friesland en waren gezond. Mijn broer was ondergedoken geweest in het Friese Bakhuizen en had de oorlog ook goed doorstaan. Waar mijn zusje was, wisten wij niet. Pas na een aantal maanden werd Esther met hulp van het Rode Kruis gevonden en herenigd met ons gezin.
Na afloop van de oorlog keerden mijn ouders terug naar Hilversum. Ze meldden zich bij Rechtsherstel. Ze kregen een huis aangeboden op de Staringlaan, mijn schoonzuster woont daar nog. Pas na enkele maanden kwam ik naar Hilversum. Al snel kreeg ik bijscholing van rabbijn Rodrigues Pereira, conrector en leraar Oude Talen op het gymnasium.
‘Leven met oorlog’ is het thema van de herdenking dit jaar.
Voor mij is het thema: ‘Ik kan niet leven zonder oorlog.’
Elke dag leeft de oorlog in mij voort:
- Bij iedere ontmoeting, onbewust is er altijd de gedachte: betrouwbaar, kan je daar onderduiken?
- De radio staat altijd aan, het licht is altijd aan, dag en nacht, ook de buitenlandse tv zenders worden dagelijks gevolgd. Moet altijd snel kunnen reageren bij onraad of gevaar
- Altijd teveel voedsel in huis en mijn auto altijd een volle tank om voorbereid te zijn
- Ik moet dagelijks mijn kinderen bellen en hun stemmen horen
Leven met oorlog. Ik vroeg ook aan Sander Minco, een kleinzoon van Bill, wat dat voor hem betekent. Hij antwoordde met, ik citeer: ‘De oorlog heeft grote invloed gehad op onze familie, tot mijn generatie en ook de volgende. Het heeft ons gevormd hoe we in het leven staan. De drang om goed te doen en direct een helpende hand uit te steken, te waken voor onrecht en wars te zijn van elke vorm van discriminatie.’
Ik vroeg Sander ook wat zijn grootvader vandaag zou hebben gevonden van de huidige situatie in de wereld. Ik citeer hem opnieuw: ‘Beginnen ze nou weer? Blijf waakzaam jongen, anders is het allemaal voor niets geweest.’
Het is een grote eer dat ik namens de kleine Joodse gemeenschap van Hilversum de Bill Minco lezing mag geven. Dank aan burgemeester Van den Top, voor ons een bijzondere gebeurtenis.
In 2008 heeft het bestuur van de Joodse gemeente besloten zich aan te sluiten bij het project van de Duitse kunstenaar Gunter Demnig om zogenoemde Stolpersteine, oftewel Struikelstenen, in Hilversum te plaatsen. Dit ter nagedachtenis van de leden van onze gemeente die in de Shoa vermoord zijn. Slachtoffers van de Shoa hebben geen graf. De Struikelstenen brengen hun namen weer terug naar Hilversum, terug naar de huizen waarin zij het laatst in vrijheid hebben kunnen wonen en leven.
Uit naam van de Joodse gemeente ben ik er oprecht dankbaar voor dat de gemeenteraad van Hilversum in 2015 unaniem heeft besloten de plaatsing van 750 van deze stenen mogelijk te maken. Op dit moment hebben we circa 450 namen van slachtoffers kunnen herdenken en daarmee zijn we nog niet eens op een kwart van de 2.200 vermoorde Joden uit Hilversum.
De historicus professor Presser geeft in zijn boek Ondergang aan dat slechts 5 procent van de Nederlanders collaboreerde met de nazi’s. En slechts 5 procent waren helden die met groot gevaar voor eigen leven verzet boden. De overgrote meerderheid van 90 procent zag het en liet het gebeuren.
In een mum van tijd, nadat veel Joden hun huis hadden verlaten om te gaan onderduiken of om zich te melden voor de Arbeidseinsatz, hadden sommige buurtgenoten hun huizen al leeggeplunderd. Men kreeg ‘kopgeld’ voor het verraden van Joden, aanvankelijk 7,50 per persoon en later 42,50.
Het geringe aantal Joden dat de oorlog overleefde, was bij thuiskomst verre van welkom. Nederland muntte uit in het niet ondersteunen van Joden die nog net niet vermoord waren tijdens de oorlog. Ik kan ervan getuigen dat Joden slechts zelden een warm welkom kregen.
Bestaat er vandaag nog antisemitisme? U moet zich voorstellen dat er nu in de hele wereld 15 miljoen joden zijn, nog altijd 1 miljoen minder dan er in 1939 waren. Dat is nog minder dan 0,2 % van de wereldbevolking.
Wij ervaren een groeiend antisemitisme, een groeiend extremisme en een groeiend aantal complottheorieën. Vele Nederlanders wijzen naar de Moslims, maar dat is veel te simpel. In de WO2 toen 80% van het Joodse volk van Nederland werden vermoord, en de tientallen jaren daarna, waren hier geen of nauwelijks Moslims.
Afgelopen maart waren wij in het Holocaustmuseum Yad Vashem te Jerusalem. Ik was zeer onder de indruk van een grote groep Duitse scholieren van 15, 16 jaar die daar met hun leraren een uitgebreide rondleiding kregen. Bijzonder om te zien en te ervaren hoe Duitsland met zijn zware geschiedenislast omgaat.
Nederland heeft kamp Westerbork, de plek waar vandaan meer dan 100 treinen naar de vernietigingskampen vertrokken. Er komen daar jaarlijks veel kinderen uit de groepen 7 en 8, de leeftijd waarop bewustwording begint. Helaas komt de overgrote meerderheid van onze schooljeugd niet in Westerbork en sterker nog de meeste van hen hebben nog nooit van Durchgangslager Westerbork gehoord. Ik doe vanaf deze plaats een emotioneel beroep op grootouders, ouders en onderwijzend personeel. Ga met uw kind, kleinkind of leerling naar Westerbork als wapen tegen antisemitisme en andere vormen van rassenhaat en discriminatie. Opdat ze leren van onze geschiedenis. Terwijl ik diep in mijn hart weet dat de enige wetmatigheid die we leren uit de geschiedenis is dat er helaas nooit uit geschiedenis wordt geleerd.
Graag citeer ik Eli Wiesel: ‘Wij moeten altijd partij kiezen, neutraliteit helpt de onderdrukker, nooit het slachtoffer!’
Morgen vieren we de vrijheid. Laten we altijd beseffen dat dit niet vanzelfsprekend is.
Geef een reactie